Verhuisd

Ik verhuis naar eelcorommes.nl .

A knof by any other name would smell as sweet.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Knoflog

Champagne en melk

Hoera! Ik heb de jubileumwedstrijd van Sebes & Van Gelderen gewonnen!

Met dit verhaal:

Melk

Ik kon niet zeggen dat we een team waren, moeder en ik, maar we waren wel op elkaar ingespeeld.

Ze was zelf de badkamer ingereden. De hitte van de vorige dag hing er nog in de lucht, slaperig en loom als een poes in de zon. Ik knielde neer voor de rolstoel en trok haar slippers uit. Om de korte broek open te kunnen maken, moest ik haar buik met mijn onderarm omhoog duwen en met mijn vingers de knoop loswerken. Daarna stak ik mijn handen onder haar oksels door en pakte haar rug vast. Ik trok, terwijl zij voorover leunde, zodat ze uit de stoel kwam en over me heen hing. Mijn hoofd hield ik omlaag, het hare leunde op mijn nek. Ze was groot, mijn moeder; haar boezem drukte zwaar op mijn kruin.

Zo snel als ik kon, stroopte ik haar broek en ondergoed over haar heupen omlaag. Het ging moeilijker dan anders, alles plakte van het zweet aan elkaar.

‘Schiet nou eens op,’ zei ze. ‘Denk je dat dit lekker ligt, soms?’

Ik duwde en zij liet zich terugzakken in de stoel.

‘Hè hè. Meneer is klaar, hoor.’

Ze stak haar armen al omhoog en ik trok het T-shirt uit, daarna de beha.

 

In de doucheruimte stond altijd een plastic tuinstoel klaar. Ik hielp haar erin. Naakt zat ze in de stoel. Naakt en wit en vol, als een reusachtige baby. Op blote voeten ging ik naast haar staan, pakte de douchekop en liet het water over mijn pols stromen tot het de juiste temperatuur had bereikt. Moeder wipte heen en weer.

‘Je moet die stoel eens schoonmaken, weet je dat? Het kleeft aan mijn billen.’

‘Dat is de warmte, moeder. Daar word je klam van.’

‘Jij hebt ook altijd een antwoord klaar, jij. Alles om een karweitje te ontwijken. Morgen maak je de badkamer schoon en daarmee basta.’

‘Hier komt het water.’

Ik liet het eerst over haar voeten stromen, zodat ze aan de temperatuur kon wennen.

‘Koud!’ riep ze. ‘Veel te koud!’

Ik zette de kraan iets warmer. Ze deed haar ogen dicht en leunde achterover in de stoel. Steeds hoger liet ik de straal over haar lichaam glijden, langzaam zigzaggend over haar benen, naar de buik die in laagjes over haar dijen hing, langs haar borsten en hals om eindelijk bij haar hoofd aan te komen. Het haar dronk gulzig van het water en leek centimeters te groeien. Ik zette de douchekop vast, nam een handjevol shampoo en begon haar kruin te masseren.

Ze sloot haar ogen. Voor even was ze stil, hulpeloos genietend. Op zulke momenten hield ik bijna van haar. Toen keek ze me aan en zei: ‘Jij gaat zeker weer uit, vanavond?’

‘Ik zal thuisblijven.’

‘Dat zeg je nu! Maar als ik ‘s nachts wakker word en je nodig heb, dan is meneer zeker weer de hort op. Dan ben ik hier alleen!’

‘Dat is maar één keer gebeurd, moeder. Anderhalf jaar geleden.’

‘Ja, ja. Dat zal dan wel weer.’

‘Ogen dicht, moeder. Dit spul prikt.’

Er was een korte verandering in het licht toen de badkamerdeur openging. Een zwart-bruine kat sloop binnen. Toen hij me zag, opende hij zijn bek om te mauwen. Ik legde een vinger op mijn lippen.

Hij zwierf al een poos door onze buurt. Brutaal was hij, maar ook wantrouwend en trots. Ik had hem wekenlang melk moeten voeren voordat hij zich eindelijk liet aanhalen.

‘Ben je nou al klaar?’

De kat trippelde naar ons toe, de staart rechtop, de ogen nieuwsgierig. Hij hengelde naar een vlok schuim die op de tegels was beland. Met mijn voet spatte ik wat water naar hem. Geschrokken maakte hij een sprongetje naar achteren en begon zich te wassen.

‘Wat hoor ik toch allemaal? Is dat die zwerfkat weer? Ik schop die vlooienbaal nog eens helemaal dood!’

‘Pas op, ik ga nu de shampoo uitspoelen.’

Het water en de zeep gleden over mijn moeders gezicht en langs haar lichaam. Met een snelle beweging richtte ik de straal even op de kat, die onmiddellijk opsprong en de badkamer uit vluchtte.

‘Het is weg,’ zei ik.

Moeder opende haar ogen.

‘Dat is weer fraai dan.’

 

Ik droogde haar ruwer af dan nodig was. Zwijgend hees ik haar in schoon ondergoed. Toen ik naar het nachthemd reikte, voelde ik iets kriebelen en in een reflex veegde ik het van mijn arm af. Een zwart torretje landde op mijn moeders schouder. Ze merkte het niet.

‘Krijg ik mijn japon nog, of hoe zit dat?’

‘Wacht even.’ Ik boog me voorover om beter te kunnen kijken. ‘Hier zit iets.’

Ik kon nu duidelijk zien dat het diertje dat over haar rug liep een teek was, op zoek naar een geschikt plekje om zich te nestelen. Op het midden van een schouderblad hield hij stil en stak zijn kop in het vlees.

‘Auw! Iets prikt me! Haal het weg, haal het weg!’

Het diertje boorde zich in haar huid, tot alleen de wriemelende pootjes en het achterlijf nog uitstaken. Als ik niets deed, zou het blijven zitten en zich volzuigen met mijn moeders bloed, om op te zwellen tot tien, twintig keer zijn oude grootte.

‘Is het weg?’

‘Het was niks, moeder, een pluisje.’

‘Het prikte anders wel.’

Ze stak haar armen omhoog en ik hielp haar in het nachthemd.

 

Toen ze in bed lag, zei ze: ‘Dus je blijft thuis, vanavond?’

‘Ik ben toch altijd thuis?’

‘Ik wou dat ik je kon geloven, jongen. Eerlijk waar.’

 

Voordat ik zelf ging slapen, zette ik een schoteltje melk bij de keukendeur. De volgende ochtend ging ik direct kijken, maar er was niet van de melk gedronken.

1 reactie

Opgeslagen onder Knoflog

Hemingway heeft altijd gelijk

Hemingway heeft altijd gelijk

Een reactie plaatsen

22 november 2012 · 1:16 pm

Opstoppertje

De duikplanken zijn gesloten: in het wedstrijdbad trekken oude mensen met badmutsen en hoogtezonbrilletjes hun traagste baantjes. Maar er is wel een draaikolk en een ijskoud dompelbadje en je kunt onder plastic flappen doorzwemmen naar buiten toe waar het koud is. En: er is een glijbaan van 70 meter.

Acht natte jongetjes van negen, tien of bijna elf eten frietjes en drinken cola. Twee lusten hun kroket niet, die heel anders smaakt dan anders, en eentje bloedt nog een beetje uit zijn neus. Op mijn teken rennen ze terug naar het water; nog een uurtje zwemmen en dan is het feest voorbij.

Een badmeester en een badjuf sloffen op slippers over de natte tegels. Ze dragen gele polo’s en houden orde. De meester is een slungelige jongen met een gezicht vol puistjes die twijfelen of ze nog wel nodig zijn. De juf is kloek. Ze wiegt haar bilpartij en schudt met onzichtbare sambaballen op de maat van de top 40-hits die over het water echoën.

Terwijl ik de frietbakjes opstapel, spreekt zij op de slungel in. Hij moet echt beter opletten bij de glijbaan: die jongetjes daar doen gevaarlijk en hij moet heus niet bang zijn om er eentje het bad uit te sturen. De slungel kijkt naar zijn slippers als hij het belooft. Ze knijpt in zijn wang en danst verder.

Op de trap van de glijbaan vind ik acht opgewonden jongetjes terug. Ze praten in uitroeptekens. ‘Nu mag ik als eerste!’ ‘Nee!’ ‘Hij moet eerst, hij is groter!’ ‘Ik wil laatstes!’

‘Wat doen jullie?’ vraag ik.

‘Opstoppertje!’

Opstoppertje! Zo noemden wij dat vroeger ook al en ik was er een kampioen in.

‘Laat mij maar voorop.’

Zittend op mijn knieën vlieg ik de groene buis in. Vlak voor de laatste bocht richt ik me op en zet mezelf met handen en ellebogen klem tegen de wanden. Direct knalt er een jongetje tegen me aan. ‘Twee!’ roept hij terug de buis in. Er volgt er nog een. ‘Drie!’ roept hij. ‘Vier!’ ‘Vijf!’ Bij elke nieuwkomer juichen we. De jongetjes drukken steeds harder tegen me aan en ik laat bijna los als iemand een elleboog in mijn oor plant. ‘Negen!’ hoor ik roepen. ‘Ik word geplet!’ ‘Gaan! Gaan!’ ‘Papa, loslaten nou!’

Heel even nog houd ik vast. Dan zet ik me af: we glibberen de laatste bocht door en plonzen in het bad als een zeemonster met zesendertig poten.

Negen natte jongetjes van acht, negen, tien, en bijna 37 komen boven water. We slaken kreten van triomf, we schudden het natte haar uit ons gezicht, we zien iemand aan de rand van het bad naar ons staan kijken. De iemand draagt een gele polo en heeft de handen in de zij. Ik knipper het water uit mijn ogen en zie dat het de slungelige jongen is. Hij steekt grijnzend zijn duim op.

‘Kom op jongens!’ roep ik. ‘Nog een keer!’

2 reacties

Opgeslagen onder Knoflog

Keepersverdriet

Een hockeyveld op zaterdagochtend. Een troep achtjarige jongetjes rent zo hard mogelijk achter een bal aan. Soms raken ze hem. Ik sta met wat andere vaders achter het doel van de tegenpartij. We wijzen elkaar onze zoons aan.

‘Het is voor Jonas zijn eerste wedstrijd, hè Jonas?’ zegt de vader van het keepertje dat voor ons staat. Jonas reageert niet. Hij staart gespannen voor zich uit, naar de bal die elk moment zijn kant op kan komen. De vader van Jonas zwaait zijn benen over het hek en gaat naast zijn zoontje staan.

‘Je moet niet bang zijn voor de bal, Jonas!’

Jonas zegt niets.

‘Je moet heel hard op ze af rennen. Dan schrikken ze en dan slaan ze de bal juist tegen jou aan.’

De vader van Frank, ons op-een-na-beste spelertje, deelt bekertjes hete automatensmurrie uit. Als zijn zoon een makkelijke bal laat glippen, roept hij: ‘Kom op, Frank!’

Ik zoek het veld af en vind Olle ergens rond de middenlijn terug. Hij laat zijn stick heen en weer wiegen en tuurt met open mond naar een vliegtuig dat langs de hemel kruipt.

‘Olle!’ roep ik. ‘Wakker worden!’

De bal schiet los uit de kluwen armen, benen en sticks die de andere jongens gevormd hebben en rolt zijn kant op.

‘Olle!’ roep ik opnieuw, bulderend nu. ‘Let eens op, man!’

Olle kijkt op, ziet de bal voorbij komen en besluit met het ding mee te hollen.

‘Jaaa!’ roepen de vader van Frank en ik samen als hij alleen op de keeper afgaat.

Het keepertje kijkt om. De wanhoop staat in zijn ogen. ‘Je kunt het!’ zegt zijn vader. ‘Goed naar de bal kijken.’

‘Kom op, Olle!’ roepen wij. ‘Scoren!’

Struikelend over zijn stick geeft Olle de bal op het laatste moment een onverwachte wending zodat hij in het doel rolt. Ik spring juichend op en neer en hij rent met gespreide armen naar zijn teamgenoten. ‘Zag je dat?’ roept hij. ‘Zag je me?’

‘De volgende is voor jou,’ zegt de vader van Jonas. ‘Let maar eens op.’

Nog geen vijf minuten later is het Frank die de 2-0 maakt. Zijn vader en ik slaan elkaar lachend op de schouder. Bij de 3-0 doen we een kleine polonaise.

Maar het keepertje verlaat zijn doel en stompt zijn vader tegen de benen.

‘Ik kan het niet,’ snikt hij. ‘Je zei zelf dat ik het kon, maar ik kan het niet!’

Hij werpt zijn helm af en we zien zijn betraande gezicht. Achter zijn rug loopt Olle met bal en al het doel in. De scheidsrechter fluit voor de 4-0. Olle kijkt me vragend aan. Ik juich niet meer.

Als we thuis zijn, vraagt Jeska hoe het ging.

‘7-1!’ zegt Olle. ‘Ik heb drie keer gescoord!’

‘Goed hoor,’ zegt Jeska en aan mij vraagt ze: ‘Prachtig, toch?’

‘Ja,’ zeg ik. ‘Prachtig.’

1 reactie

Opgeslagen onder Knoflog

Mensen ontslaan met een glimlach

Om twaalf uur zal ze komen, op de fiets. Ze komt altijd stipt om twaalf uur. Dan opent ze de voordeur, ze roept: ‘Alles goed?’ en dan loopt ze door naar de keuken om haar sleutels op de toog te leggen en de schoonmaakspullen bij elkaar te rapen. Dan moet het gebeuren. Dat is mijn moment.

Ik oefen voor de manshoge spiegel die tegenover de trap hangt.

‘Luister,’ zeg ik rustig, maar dwingend. ‘Ik moet je iets vervelends vertellen.’ Ik geef haar de envelop met de afscheidskaart die de kinderen voor haar geschreven hebben en laat haar even met rust. Ze zal van haar stuk gebracht zijn en verdrietig. Ze zal ruimte nodig hebben om het nieuws te verwerken.

In de spiegel kijk ik hoe ik kijk: serieus, maar niet deprimerend. Vriendelijk. Vasthoudend. Niet slecht! Eigenlijk doe ik het heel goed als baas. Ik  begin er zelfs bijna zin in te krijgen: wat volwassen zeg, iemand ontslaan.

Alleen mijn kleding klopt niet: een afgetrapte spijkerbroek en een SuperMario T-shirt geven niet de uitstraling van warme zakelijkheid die ik zoek. Ik check de tijd: het is kwart voor twaalf. Er is nog tijd.

Op de slaapkamer kies ik een overhemd en een nette pantalon. Ik sta het overhemd te strijken als er beneden aan de deur wordt gemorreld.

‘Hallo, alles goed?’ galmt het door de gang.

Wat? En het is pas vijf voor twaalf, het stomme mens is te vroeg. Haastig zet de strijkbout opzij en schiet het overhemd aan. Voetstappen in de gang, de keukendeur wordt geopend, een sleutelbos valt rinkelend op de toog.

‘Hé,’ roept ze. ‘Waarom die leuke kaart voor mij?’

‘Wacht!’ roep ik terug. ‘Niet lezen!’

Even is het stil. Ik hol de overloop op en ben halverwege de trap als ze begint te tieren in een taal die ze normaal alleen in haar mobieltje spreekt. Ze stampt de gang op en richt een woedende wijsvinger op me. Altijd is ze vrolijk, nooit eerder heb ik haar zonder glimlach gezien.

‘Luister,’ piep ik. ‘We moeten praten.’

Dan breekt een schitterende lacht door op haar gezicht. Haar schouders schokken en ze moet haar buik vasthouden. Het is duidelijk: dit is een shockreactie. Het nieuws is simpelweg te groot voor haar. Ik glimlach geruststellend naar haar.

Als ze bijgekomen is, pakt ze haar mobieltje, houdt het op armlengte voor zich uit en richt op mij.

‘Cheese!’ zegt ze. Ik knipper van de felle flits.

Lachend loopt ze terug de keuken in. Van haar vrolijke stortvloed aan woorden, versta ik alleen ‘facebook’.

Ik blijf alleen achter op de trap. Dit was het dan. Het is heel anders gelopen dan ik dacht, maar niet slecht, toch?

Ik daal de trap af, passeer de spiegel en zie wat zij zojuist zag. Een scheef dichtgeknoopt overhemd. Een boxershort met roze hartjes. Twee witte knieën op twee nog wittere benen.

Even aarzel ik: eerst een broek aandoen, of…? Dan trek ik een sprint naar de studeerkamer om haar te ontvrienden.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Knoflog

Een prinses bij de boodschappen

Het is zondag en daarom doen Fie en boodschappen in een vreemde supermarkt. De indeling is net even anders, de mensen zijn net even anders.

Fie huppelt.

Een dame van middelbare leeftijd heeft haar karretje dwars op het pad geparkeerd. Zorgvuldig kiest ze een tomaat uit. Ze tilt hem op, betast hem, brengt hem een fractie van een seconde naar haar neus en legt hem dan terug. Afgekeurd.

Ik werp vijf willekeurige tomaten in een zak en pak een zesde als ze ineens haar hand op de mijne legt. ‘Maar dat is lang geleden,’ zegt ze en ze kijkt me diep in de ogen. ‘Wat leuk om u hier te treffen!’

Ik zet een verrast gezicht op en houd mijn hoofd een beetje schuin om herkenning te veinzen.

‘Nee maar,’ zeg ik en ik hoop dat ik enthousiast klink. ‘Wat toevallig is dat!’

Ze begint beleefde vragen te stellen: waar ik woon, wat ik doe, hoe ik aan die schattige dochter kom. Ik geef beleefd antwoord en surf door mijn herinneringen om uit te zoeken wie ik voor me heb. Haar gezicht is markant genoeg, met een puntig kinnetje, grote ogen en wenkbrauwen die zo hoog zitten dat ze constant verbaasd lijkt. Het haar heeft ze strak achterover gekamd en in een staartje bijeengebonden, vlak boven haar nek. Wie weet wat er gebeurt als ze ’s avonds dat staartje losmaakt, voor het slapen gaan. Misschien schiet haar hele gezicht dan los en druipt het als kaarsvet van haar voorhoofd.

Terwijl ik met de dame praat, doet Fie de boodschappen. Ze laadt genoeg meloen, dropsleutels en vla in om een nucleaire winter te overleven. Dan klimt ze op de kar en luistert naar het gesprek tot de dame aanstalten maakt om verder te winkelen. De dame groet mij, geeft Fie een aai en verdwijnt tussen de koffiefilters en de pannenkoekenmix. Ik zet onze kar in beweging.

‘Wie was die mevrouw?’ vraagt Fie.

‘Gewoon,’ zeg ik. ‘Een nette dame.’

‘Heet ze soms Esmeralda?’

‘Nu je het zegt. Zo heet ze precies.’

We rijden verder. Ik leg drie zakken spekkies terug in het schap.

‘Dan is ze zeker een prinses!’

‘Nou en of. Ze is al honderddrie-en-tachtig jaar oud, de oudste prinses op aarde.’

Fie knikt. Dat dacht ze al.

Als we bij de kassa staan, verlaat de nette dame net de winkel.

‘Doei prinses Esmeralda!’ roept Fie haar na.

Zij draait zich om en dan wuift ze statig naar ons, met haar handpalm naar haar gezicht gekeerd. Tevreden slaakt Fie een zucht. Een echte prinses bij de boodschappen, waar maak je dat nog mee.

1 reactie

Opgeslagen onder Knoflog

Batman Fails

150 mensen zitten in het schemerdonker. We staren voor ons uit. Om ons heen klinkt geplop, gekraak en gefluister van beugelflessen, popcorn en lichte opwinding. De lichten doven nu volledig en we zien mooie vrouwen door de regen lopen en rum inschenken. We zien vrouwen in bikini lopen en een reep eten. We zien halfnaakte vrouwen in het water vallen en een frisdrank drinken. Er volgt een waarschuwing: mobiele telefoons moeten uit. 150 mobieltjes worden uit broekzak of tasje gevist en op trillen gezet. Nu we toch bezig zijn, twitteren we snel even waar we zitten en wat we gaan zien. #zinin

Een trailer van de nieuwe Bondfilm. Een trailer van de nieuwe Bournefilm. Dan schuiven de gordijntjes aan weerzijden van het doek uiteen en we weten: nu komt het. We zinken nog wat dieper weg in het pluche tot we helemaal klaar zitten voor…

Niets.

Het scherm blijft grauwwit. De luidsprekers zwijgen. We horen onze buurman popcorn kauwen of bier doorslikken of met zijn zakje M&M’s ritselen. We kijken elkaar aan, glimlachen, halen onze schouders op. Wat moeten we anders?

Het duurt wel lang. We worden onrustig. De popcorn is al bijna op en de film moet nog beginnen. We mopperen: waarom staat er niemand op om het personeel te waarschuwen? We weten waarom. Wie dat doet, is niet langer een van ons, zal zich langs onze knieën moeten wurmen, zich beoordeeld weten door 150 blikken die geen andere afleiding hebben. We blijven liever nog even zitten.

Minuten gaan voorbij. 150 mobieltjes worden uit broekzak of tasje gevist en we spuien onze gal. #fail

We beginnen te klagen, eerst nog zachtjes, we maken flauwe grappen. Worden we baldadig?

De lichten gaan aan en er komt iemand anders binnen: het meisje dat ons popcorn en beugelflessen heeft verkocht. Ze gaat dapper voor het scherm staan en vertelt dat ze met haar manager heeft overlegd. We krijgen een vrijkaartje en een versnapering. Ze trilt terwijl ze het zegt.

We doen haar niets. Gedwee staan we op en drommen naar de uitgang. Beneden staat het meisje alweer. Ze deelt M&M’s. Dat is hard werken. Haar manager staat in de schaduw, met een smetteloos wit overhemd aan en een stropdas. Hij durft ons niet aan te kijken.

En wij? We staan in de rij, we ontvangen ons snoep, we verlaten de bioscoop en ademen de buitenlucht in. En we laten elkaar los. Voor nu.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Knoflog

Waanzinnig gedroomd

De lucht is loom en dik en hij hangt om ons heen als een kind dat aandacht wil.

‘Je mag wel in je blootje slapen,’ zeg ik.

Fie (5) begint haar nachtpon weer uit te trekken. ‘Met alleen een onderbroek aan?’

Ik knik en zet het raam wijd open. Dat geeft nauwelijks verkoeling – ook de wind heeft het te warm om zich te bewegen.

Fie gaat op de lakens liggen en kijkt me verwachtingsvol aan.

‘Ik heb een heel mooie voor je gevangen vandaag,’ zeg ik. ‘Ogen dicht!’

Ze glimlacht en spiekt stiekem tussen haar oogleden. Ik steek duim en wijsvinger in mijn broekzak en trek er voorzichtig een droom uit. Hij kronkelt als een sliert rook, traag en sierlijk, en geeft speelse rukjes aan mijn hand om los te komen.

‘Is hij roze?’ vraagt Fie.

‘Jazeker,’ zeg ik. ‘Met gouden spikkels.’

‘Waar gaat-ie over?’

‘Over…’

Ze houdt haar adem in.

‘Over ijsjes!’ Ik laat los en blaas zachtjes in het gezicht van mijn dochter. De droom krult zich tegen haar wangen op en streelt haar voorhoofd. Dan trekt hij haar gedachten in.

‘Nu kan ik slapen,’ zegt ze.

Een uurtje later kruipt ze snikkend op mijn schoot en legt haar hoofd tegen mijn hals. ‘Je droom was helemaal mislukt, papa.’

‘Ging het dan niet over ijsjes?’

‘Jawel. Dat wel.’

Ik aai haar blote rug. ‘Maar…?’

‘Ik was zelf het ijsje.’

‘Ojee. En het is warm, hè?’

‘Ja! Heel erg warm. En toen…’ Ze snikt na bij de gedachte.

‘Ik snap het, lieverd. Dat is een heel enge droom.’

‘Dat is echt heel eng, hoor.’

Als ik haar opnieuw in bed leg, zegt ze: ‘Ik wil nooit meer over ijsjes dromen.’ Ze kijkt me vastberaden aan.  ‘Ik droom weer gewoon over een prinses. Die in een koelkast woont.’

Ik heb een verstandige dochter.

Prinsessen smelten niet. Zeker niet in een koelkast.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Knoflog

Krabbie

Blauwe krabZag hij het nou goed?

Het jongetje duwde zijn neus wat dichter tegen het glas. In de vitrine lagen ze, centimeters van hem vandaan op een laag ijsblokjes: hele en halve vissen, garnalen, schelpdieren en inktvissen. Sommigen hadden nog een kop, anderen  waren al doormidden gehakt. Van eentje wist hij vrij zeker dat het een haai was, een menseneter waarschijnlijk. En allemaal leken ze morsdood. Of…

Het jongetje kneep zijn ogen tot spleetjes. Ja! Hij had het dus toch goed gezien.

‘Papa! Papa!’

De vader van het jongetje, een man met witte knieën en een grappig bedoeld zomerhoedje, probeerde al enkele minuten te besluiten welke Franse kaas niet al te Frans zou smaken toen zijn opgewonden zoontje hem meetrok naar de visafdeling.

‘Papa, die krab daar, die leeft nog!’

De vader overzag de uitgestalde waren met milde afkeer. Natuurlijk, ook hij hield van een lekker visje, maar was het echt nodig om die beesten zo uit te stallen? Al die schubben, tentakels, voelsprieten… Al die lege vissenogen die hem aanstaarden alsof hij het was die in de etalage lag… Huu! Dan liever een pak vissticks of een lekkere zalmfilet.

‘Kijk dan! Hij bewoog zijn pootje.’

‘Ach nee, jongen. Die krab is dood.’

‘Maar hij kijkt naar me! En soms blaast hij belletjes met zijn bek.’ Zijn zoontje keek hem ernstig aan. ‘Vind je het niet zielig, papa? Hij heeft het vast koud.’

‘Jongen,’ zei de vader en hij legde zijn handen op de schouders van zijn kind. ‘Die krab kan helemaal niet leven. Boven water krijgt hij toch geen lucht?’

Zijn zoontje keek twijfelend naar de krab, niet helemaal in staat zijn vader te geloven.

‘Trouwens, mama zoekt je,’ zei de vader. ‘Je mag een toetje uitzoeken.’

Het joch glimlachte breed, liep weg, keerde na enkele passen om en fluisterde op ernstige toon: ‘Dag Krabbie’. Daarna rende hij zo hard als hij kon naar de toetjesafdeling.

De vader bleef achter bij de vissen. ‘Zo, Krabbie,’ zei hij zachtjes. ‘Je hebt mijn zoon flink aan het schrikken gemaakt.’

De krab staarde voor zich uit met een lege blik. Mooie beesten waren het eigenlijk. Groot ook; veel groter dan de lege hulzen die je wel eens op een Nederlands strand vond. De man boog zich voorover en keek nog eens goed. Wat gek. Uit de bek van de krab verschenen kleine belletjes. Hoe kon dat? Ineens schoten de oogjes van de krab opzij, tot het beest hem met zijn felzwarte oogjes recht aankeek.

Geschrokken deinsde de vader achteruit, botste daarbij tegen een bejaarde madame aan en maakte zich, ‘Excusez-le moi’ mompelend, uit de voeten. Die klotefransen met hun obsessie met vers eten. En waar stonden die vervloekte toetjes ook alweer?

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Knoflog